WIEGELIED *
Suja suja Prikkeltje, daar buiten schijnt de maan,
je bent een stekelvarkentje,
maar trek het je niet
aan,
je bent een stekelverkentje, dat heb je al begrepen,
de leeuwen hebben manen
en de tijgers hebben
strepen
en onze tante eekhoorn heeft een roje wollen staart
maar jij hebt allemaal stekeltjes en dàt is zoveel
waard
Slaap, mijn kleine Prikkeltje, dan word je groot
en dik,
dan word je net zo'n stekelvarken als je pa en ik. Het olifantje heeft een slurf,
de beren hebben
klauwen,
>>
de papegaai heeft veren, van die groene
en die blauwe,
en onze oom giraffe heeft een
héle lange nek,
maar jij hebt allemaal stekeltjes en dat is
ook
niet gek.
Suja suja Prikkeltje, het is al vreselijk laat,
je bent het mooiste stekelvarkentje, dat er maar
bestaat,
de poezen hebben snorren en daar
kunnen ze door
spinnen,
de koeien hebben horens en de vissen hebben vinnen
en onze neef, de otter, heeft een blauwfluwelen jas,
maar jij hebt allemaal stekeltjes, die komen nog te
pas.
Annie M.G. Schmidt (1911 -1985)
* Van Dale Hedendaags NN,
bij stekelvarken
'(soms) benaming voor egel)
Winkler
Prins:
'egel wordt in Nederland lokaal
ten onrechte stekelvarken genoemd'
DE EGEL
Zeer honkvast, (als ik) en eenzelvig levend
schemering dier, alleen bij het zoeken naar
voedsel
(voornamelijk dierlijk) gedraagt hij zich
vrij
luidruchtig; hij zwemt indien nodig uitstekend,
is ongevoelig voor addergif, houdt van november
tot
maart
een winterslaap, werpt tussen mei en augustus
3 tot 7
jongen; in bergland komt hij voor tot op
2000 meter.
'De vos heeft vele streken, de egel slechts één, maar
dat is dan ook de beste van alle,' schreef Erasmus,
natuurlijk lang voor de komst van de auto: voor
hem
geen borden: let op, overstekend wild.
>>
vervolg
Wij hadden er een in het sanatorium, overdag
sliep hij onder de hangkasten en 's avonds zagen wij hem soms schuifelen
bewegende vlek op het grijs van de stenen
terrasvloer, en hoorden het gulzig geslurp van zijn tong, tot de zusters een paar keer braaksel ontdekten, en hij noodgedwongen wel weg moest nog eer wij een goede naam voor hem konden verzinnen.
Een egel mis je niet lang, maar toch was het even
vreemd om het kwieke geritsel voortaan kwijt te zijn.
Een dag of wat tuurden wij nog in de donkere tuin,
of hij daar in het gras rondscharrelde, maar niets.
Hij moet trouwens al lang dood zijn:
ze worden hooguit tien jaar.
C. Buddingh (1918-1985)
DE EGEL
We hebben weer een egel in onze tuin door
Wiebe 'Krelis Causio' gedoopt (naar de befaamde
dribbelaar van de Azzurri). 's Avonds krijgt hij
'n schoteltje melk met brood. Maar nu, vandaag,
twaalf uur, klaarlichte dag, tiep Stientje ons plots.
We holden naar benee. En daar, op 't linker
grasveldje, zat Causio en smikkelde content 'n
nieuw bordje leeg. Peer zag hem ook, werd helemaal uitgelaten: hapte
naar vliegen, schoot zelfs in een
boom, maar kwam hem, heel verstandig niet te na.
En ik denk: in wat voor wereld leven we, wanneer
je 't haast als een genade ervaart, als er een
egel in je tuin wil komen.
C. Buddingh (1918-1985)
HET EGELTJE
De egel komt in 't eendere schemeruur
schuifelen langs de plavuizen van de schuur.
De ademsporen van zijn spitse snuit
gaan op de kille stenen aan en uit
omtrent de stille mens, die met geduld
zijn schuwheid went en de aarden schotel vult
en wacht, totdat een kleine ruige hand
zich tastend vastgrijpt aan de schotelrand.
Dan drinkt het dier. Even, als in verstaan,
zien twee bevredigden elkander aan.
Ida Gerhardt (1905-1997)
LIEFST
GELIJK EEN EGEL
Mijn ringeloor mijn dwingeland
maakt mij weer heet en kregel.
Ik wilde liefst gelijk een egel
mij rollen tot een bal aan kant
en niets meer zien en niet meer weten
dan wat een hoofd van binnen zint,
met stekels tegen vocht en wind,
niets doen dan slepen, eten,
alleen zijn, blind, geen woord verstaan
van wat de malle wereld mompelt
en diep in 't loden zand gedompeld
de trage jaren overslaan.
C.J. Kelk (1901-1981)